Ongeloof Ongeloof
Ongeloof
Als de paus bij een staatsbezoek een mis opdraagt, wordt in de media vaak vermeld hoeveel gelovigen daarbij aanwezig waren. Aanwezigen bij een religieuze bijeenkomst worden vanzelf als gelovigen gezien. Dat zien we ook als het gaat om de pelgrimsreis naar Mekka, of bij een andere pelgrimstocht. Zo worden mensen ingedeeld in gewone, neutrale personen en gelovigen. Omgekeerd zien we ook in bepaalde rechtzinnige stromingen de gewoonte om alleen het eigen geloof als waar, of de eigen groep als de ware kerk te beschouwen. Zowel binnen het christendom als in de islam komt dat voor. Ieder buiten de beperkte eigen kring wordt dan ongelovig genoemd. Dit gebruik van de woorden gelovig en ongelovig is opmerkelijk. Ieder mens gaat over zijn eigen geloof. Niemand anders heeft daar zeggenschap over.

Als een onbekende mij de vraag stelt of ik geloof, en dan als antwoord ja of nee verwacht, dan kan ik geen antwoord geven. Naar mijn idee betekent het woord geloof niets zolang de inhoud van dat geloof niet nader wordt aangeduid. De vraag ‘geloof je?’  is eenvoudig niet af. Hetzelfde geldt voor de vraag: ‘voel je?’ Een bevestigend antwoord op deze vraag is even betekenisloos als een ontkennende reactie. Een wel zinvolle vraag is ‘wat geloof je?’ of ‘wat voel je?’

In onze cultuur wordt de mens vooral gezien als een individu, die eigen baas is, met volledige zeggenschap over het eigen leven.  Je hoeft niet lang na te denken om in te zien dat die soevereiniteit een illusie is, die alleen overeind blijft zolang we gezond zijn, en in vrede en welvaart leven. Uiteindelijk kunnen mensen niet zonder elkaar. We zijn afhankelijk van zorg en voorzieningen die door anderen worden geleverd. Dat is al duidelijk als we denken aan onze dagelijkse boodschappen, aan het onderhoud van onze woonomgeving, als we op reis willen. Maar belangrijker nog is onze behoefte aan de nabijheid van anderen. In deze periode, waarin beperkingen zijn opgelegd aan onze contacten, zijn we dat sterker gaan beseffen. In alle fasen van het leven worden we mede gevormd tot wie we zijn door mensen om ons heen. Met andere ouders of familie, in een andere omgeving of cultuur, zouden we andere mensen zijn geworden, met andere voorliefdes, met een ander karakter, met een ander geloof. Bovendien dragen we ook erfelijke eigenschappen met ons mee, die onze ouders en grootouders hebben doorgegeven, zonder zich daarvan bewust te zijn. Kortom, we maken helemaal niet zelf uit wie we zijn. Door dat alles is ieder mens uniek. Alleen als onderdeel van de natuur en van de gemeenschap van mensen zijn we iemand, een persoon. En dat is meer dan een op zichzelf staand individu. Juist omdat alle mensen verschillend zijn, is de nabijheid van anderen een echte verrijking. Ons leven is ons door God geschonken. Wie dat niet zo ziet kan in elk geval herkennen dat ons leven een geschenk van het leven is. Daarmee zijn we een geschenk van elkaar en aan elkaar. Dat kan iedereen inzien, ook wie meent dat hij ‘niets gelooft’.

Ieder mens heeft, al of niet doordacht, een visie op het leven. We hebben allemaal het vertrouwen nodig dat het leven betekenis heeft. Die betekenis wordt niet geleverd door de wetenschap. Die onderzoekt de regelmaat en de wetmatigheid van natuurlijke processen in de materiële wereld. Zo kunnen we veel leren over hoe het leven functioneert. Dat biedt ons nieuwe mogelijkheden om te handelen, en daarmee ook om beter voor de natuur en voor elkaar te zorgen. Maar de wetenschap leert ons niet wat het doel van het leven is. Ze is  uiteindelijk gebaseerd op feiten. Maar we kunnen niet leven bij feiten alleen, met de gedachte dat alles nu eenmaal is zoals het is. De wereld en het leven zijn bedoeld. Dat is de kern van het scheppingsgeloof. Wat ook onze omstandigheden zijn, we leven niet voor niets. Dat geeft hoop. Dat kan ook een troost zijn. Laten we met elkaar uitroepen: leve het leven.

Gerard  Nienhuis
 
terug